De splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting is de afgelopen jaren een gevoelig onderwerp geweest. De Belastingdienst heeft zich niet kunnen verenigen met de diverse uitspraken van de fiscale rechters over de uitleg van deze vrijstelling die in de wet staat (maar in lagere regelgeving werd geformaliseerd). Zie bijvoorbeeld deze blog op de Cervus Tax-website. Dit is ook de reden dat vanaf 1 juli 2025 de regels zijn veranderd voor de splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting. In de toelichting bij de invoering van deze nieuwe regels is beschreven dat deze bedoeld zijn om misbruik te voorkomen en duidelijkere criteria te stellen. Wij durven ons hardop af te vragen of dat wel is gelukt.

1. Wat verandert er vanaf 1 juli 2025?

Vanaf medio 2025 kent de splitsingsvrijstelling twee vormen van splitsingen. Hieronder behandelen wij deze beide afzonderlijk.

1.1 Splitsing mét onderneming
Deze splitsingsvrijstelling geldt alleen als een gehele onderneming of een zelfstandig onderdeel daarvan wordt afgesplitst. Dit betekent dat afsplitsingen van uitsluitend beleggingsvastgoed niet meer via deze regeling zijn vrijgesteld (ondernemingseis). De verkrijgende rechtspersoon moet de onderneming minimaal drie jaar voortzetten (voortzettingseis). Het soortgelijke belang in de rechtspersoon die de onroerende zaak verkrijgt moet minimaal drie jaar worden aangehouden (aanhoudingseis).

1.2 Ruziesplitsing
De ‘ruziesplitsing’ is een bijzondere variant van een zuivere splitsing volgens het Burgerlijk Wetboek. Bij deze vorm zonder overgang van een onderneming zijn er geen eisen voor de onderneming en de voortzetting daarvan. De aandeelhouders moeten echter een soortgelijk belang verkrijgen en dit minstens drie jaar behouden.

2. Waarom een wijziging in de splitsingsregeling in de overdrachtsbelasting?

De regeling zoals deze bestond tot 1 juli 2025 was goed werkbaar. De praktijk kon hier goed mee uit de voeten, niet in de laatste plaats omdat de vrijstelling in lijn was met de splitsingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting. De fiscale rechters hadden dat ook al enkele keren bevestigd. Mooi dus, en uniform!

Echter, volgens het Ministerie van Financiën was het via de oude regeling mogelijk om onroerende zaken via juridische splitsing af te zonderen en zonder heffing van overdrachtsbelasting over te dragen aan derden. Betwijfeld kan worden of dat daadwerkelijk het geval was. Althans, door de uniformiteit die bestond met de vennootschapsbelasting waren er wel kwesties denkbaar waarbij situaties konden ontstaan die hier in principe op leken. Zie hiervoor bijvoorbeeld deze blog van Cervus Tax.

Goed, dat was niet goed genoeg volgens het Ministerie. Vandaar de aanpassingen.

3. Praktijkvoorbeelden

Aan de hand van enkele (versimpelde) praktijkvoorbeelden zullen wij de nieuwe regeling behandelen.

Voorbeeld 1
Stel dat een bedrijf een zelfstandig onderdeel afsplitst dat een onroerende zaak bezit. In dit geval voldoet de splitsing aan de ondernemingseis en de voortzettingseis, waardoor de splitsingsvrijstelling van toepassing is. De verkrijgende rechtspersoon moet de onderneming echter minimaal drie jaar voortzetten en het soortgelijke belang moet drie jaar worden aangehouden.

Voorbeeld 2
In een ander voorbeeld splitst een bedrijf een pand af dat uitsluitend als belegging wordt gebruikt. Deze splitsing voldoet niet aan de ondernemingseis, waardoor de splitsingsvrijstelling niet van toepassing is. Het bedrijf moet overdrachtsbelasting betalen over de waarde van het pand.

Voorbeeld 3
Stel dat een concern een dochteronderneming afsplitst die een onroerende zaak bezit. De splitsing voldoet aan de ondernemingseis en de voortzettingseis, maar de dochteronderneming moet de onroerende zaak minimaal drie jaar blijven bezitten en de aandelen in de dochteronderneming moeten minimaal drie jaar worden aangehouden.

4. Gesignaleerd knelpunt: gevolgen voor bedrijfsopvolgingen

Een knelpunt speelt rondom de bedrijfsopvolgingen. Hiervoor is in het kader van de aanloop naar de wijzigingen diverse keren aandacht gevraagd. Toch betekende dat niet dat het Ministerie de regeling heeft willen aanpassen. Onderstaande geldt dus nog steeds. Hiermee is voor het mkb een flinke lastenverzwaring veroorzaakt en worden toekomstige bedrijfsopvolgingen een stuk ingewikkelder.

4.1 Oud recht: traject bedrijfsopvolging

Tot 1 juli kon de splitsingsvrijstelling, met goedkeuring van de staatssecretaris, worden gebruikt om een bv-structuur geschikt te maken voor een fiscaal vriendelijke overdracht naar de volgende generatie. Wanneer de dga zijn onderneming aan zijn kind wil schenken, volgt hij vaak dit traject:

  • De dga splitst de aandelen van zijn holding, waarbij het bedrijfsvastgoed en de aandelen in de werkmaatschappij met een splitsing overgaan naar een nieuwe bv, Newco Holding.
  • Vervolgens draagt de dga de aandelen in Newco Holding over aan zijn kind. De dga behoudt zijn holding met beleggingen en oudedagsvoorzieningen, terwijl het kind eigenaar wordt van Newco Holding en de deelneming met een materiële onderneming.

Dit traject zorgt voor een efficiënte bedrijfsopvolging zonder belastingheffing die de overdracht bemoeilijkt, zoals vennootschapsbelasting, inkomstenbelasting, schenk- en erfbelasting en overdrachtsbelasting. Lang leve de eenvoud!

4.2 Nieuw recht: bedrijfsopvolging onder nieuwe regels

Door de nieuwe splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting kunnen ondernemers vanaf 1 juli 2025 de hiervoor beschreven, gebruikelijke route voor bedrijfsopvolging niet meer volgen. De afsplitsing van alleen het ondernemingspand met aandelen in de deelneming naar een nieuwe bv voldoet niet aan de ondernemingseis, omdat het pand geen onderdeel is van een onderneming. Bovendien mogen de aandelen niet binnen drie jaar na de splitsing worden overgedragen; anders wordt niet voldaan aan de aanhoudingseis.

Ondernemers die hun onderneming willen overdragen, moeten nu een meer complexe structuur opzetten. Denk bijvoorbeeld aan het volgende: er moet een holding komen met beleggingen en oudedagsvoorzieningen, een aparte vastgoed-bv met het ondernemingspand en een werkmaatschappij voor de onderneming. Deze structuur voorkomt overdrachtsbelasting bij de overdracht aan het kind, omdat een deelneming die eigenaar is van een onroerende zaak wordt afgesplitst in plaats van de rechtstreekse eigendom van een onroerende zaak (en de aandelen niet kwalificeren als fictieve onroerende zaken – althans, onder voorwaarden!). Kunt u het nog volgen?

5. De ruziesplitsing voor de overdrachtsbelasting nader bezien

De invoering van deze mogelijkheid vond plaats omdat er – volgens het Ministerie – veel vraag naar was. In die zin is het prettig dat daarop is gereageerd door het Ministerie. Bij ruziesplitsingen zonder overgang van een onderneming geldt een vrijstelling van de ondernemingseis en de voortzettingseis. Aandeelhouders moeten echter 100% aandeelhouder worden van de nieuwe rechtspersoon, een soortgelijk belang terugkrijgen en dit minstens drie jaar behouden. Overdrachtsbelasting is verschuldigd als het belang bij een onroerende zaak wordt uitgebreid.

Echter, door de uitwerking in de tekst van de regeling biedt de nieuwe splitsingsvrijstelling vaak geen oplossing voor ruziënde aandeelhouders.

Voorbeeld 1. Ruziesplitsing

Henk en Klaas splitsen bv X, die vier onroerende zaken bezit, in bv 1 en bv 2. Henk krijgt bv 1 met onroerende zaken 1 en 2, Klaas krijgt bv 2 met onroerende zaken 3 en 4. Fijn zo: zo kunnen de ‘ruziënde partijen’ uit elkaar gehaald worden zonder nog met elkaar afspraken te moeten maken over de exploitatie van de bezittingen.

Beiden moeten echter overdrachtsbelasting betalen over 50% van de waarde van het vastgoed, omdat hun economische belangen toenemen. Maar wat is dan het grote voordeel c.q. verschil met het verkopen van de onroerende zaken 1 en 2 aan een bv van Henk? Ook in dat geval wordt over de helft van de portefeuille overdrachtsbelasting verschuldigd. Een last die – in de praktijk – natuurlijk verdeeld zal worden tussen Henk en Klaas in de onderhandelingen.

Dit laatste is weer de opmaat voor andere fiscale neteligheden (maatstaf van heffing ovb, zakelijk handelen voor de vpb, vpb over een boekwinst, eventueel ontstaan van een HIR, etc.).

Voorbeeld 2. Ruziesplitsing

Zelfde voorbeeld van Henk en Klaas als in voorbeeld 1. Een juridische splitsing is ogenschijnlijk wel vrijgesteld van overdrachtsbelasting als Henk en Klaas elk een bv krijgen met 50% eigendom van onroerende zaak 1 tot en met 4.

Echter, men hoeft geen getalenteerd psycholoog of relatiedeskundige te zijn om te zien dat het ‘ruziën’ dan niet zal stoppen na deze splitsing.

De twee voorbeelden illustreren naar ons idee dat er in theorie een verbetering lijkt te zijn voorgesteld voor gevallen met ‘ruziënde aandeelhouders’. Echter, in de praktijk zal de toepasselijkheid ervan zeer beperkt zijn.

6. Conclusies en analyses voor de praktijk

Wat ons betreft had de splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting niet aangepast hoeven worden. Wat betreft de beleidsbepalers wel.

De voorlopige analyses zijn dat de nieuwe splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting, die op 1 juli 2025 is ingegaan, bedrijfsopvolgingen in het mkb aanzienlijk ingewikkelder maakt. Er is meer planning nodig; een ondernemer moet eerder anticiperen. Om hoge overdrachtsbelasting (vaak 10,4%!) te voorkomen, moeten ondernemers nu handelingen verrichten en juridische entiteiten overeind houden.

De nieuwe splitsingsvrijstelling biedt mogelijkheden voor het splitsen van holdings en vastgoedvennootschappen via wat de regelgever de ‘ruziesplitsing’ noemt. Maar overdrachtsbelasting blijft verschuldigd bij uitbreiding van economische belangen bij een individueel vastgoedobject. Hierdoor is de regeling vaak niet geschikt voor (ik noem het maar even zo) ‘echt ruziënde aandeelhouders’.

Delen: